In ons dorpje staan ongeveer achtentwintig huizen. Vroeger werd er geteld in feux (vuren). Hoe dan ook, laten we zeggen dat er al met al zo’n veertig inwoners zijn. Veertig is beslist te weinig voor een kerk, niet genoeg voor een bureau de tabac en nét niet voldoende voor een cafeetje. Een grensgeval natuurlijk, maar het werkt in ons nadeel dat een deel van de dorpelingen zijn wijntje ’s winters in Nederland drinkt.
Maar we hebben wel één grote troef, crêperie ‘Le Puits de Sidonie’. Deze is ruwweg open van april tot oktober en dan in ieder geval rond het weekend. Maar ook hier geldt de waterdichte wet: we zijn open als we open zijn.
Sidonie heeft mijn hart gestolen. Zowel het etablissement als de uitbaatster. Sidonie heet in werkelijkheid Catherine, maar haar zaak heet naar de koosnaam die Catherine van haar vader kreeg. Bescheiden doch kordaat is de indruk die ik tot nu toe van haar heb. Ik kom er graag. De crêpes zijn on-Frans dik en rijk belegd met fruit, ijs en slagroom. De rosé is er goed en goedkoop en de crème de casis de Dijon is goddelijk. Iets om naar uit te kijken als je staat te verven.
Voor de liefhebbers van hartig is er keuze uit één dagmenu. Of je wijkt uit naar de kaas- of vleesplank, die is Bourgondisch royaal en wordt vergezeld door heerlijke cournichons (kleine augurkjes). Deze worden geserveerd in een pot zó groot, ruim voldoende voor een openingsfeest van een Prénatal vestiging in een Vinex-wijk.
Het belooft geen goede dag te worden. De auto heeft kuren, de brico blijkt dicht en het verfmengsel voor het hek wil niet op kleur komen. Met mijn ziel onder mijn arm sta ik op het schoolplein te staan. Het lukt me niet eens te kiezen tussen schoppen, schreeuwen of huilen. Dan valt mijn oog op een wielrenner die zijn fiets tegen de ommuring heeft geparkeerd en uiterst relaxed mijn non-handelingen volgt. Ik loop naar hem toe en hij stelt zich voor als de buurman. Niet uit ons dorp (we wonen aan de rand), maar de buurman van drie kilometer verderop richting Luzy. Hij vertelt dat hij hier op school heeft gezeten, samen met veertig ander kinderen. Wow, een ‘overlevende’ betekent overlevering. We snakken naar informatie over de school!
Ik nodig de buurman uit op ons plein iets te komen drinken en onder het genot van een coca keuvelen we vrolijk een eind heen. Zo goed en zo kwaad, want ons Frans is nog niet vloeiend. Hij vertelt dat de bovenmeester op de eerste etage woonde. Dat de ogenschijnlijk nieuwe schuur aan de weg er altijd al was, de meester parkeerde daar zijn auto. En het gebouwtje in de tuin was het lerarentoilet. Beneden waren er twee klaslokalen. In de winter was het er koud en elke leerling moest dagelijks een eind hout van thuis meenemen voor de kachel. Voor hem een makkie want hij hoefde maar drie kilometer te lopen.
Tijdens het gesprek maakt zich een heerlijke sensatie van mij meester. Stel dat hij tot de laatste lichting van de school hoort en dat hij in 1950 een jaar of zeven was, dan is hij nu achter in de zeventig! Ik zou hem eerder eind vijftig schatten. Maar ja geen luchtvervuiling, donkere nachten, groenten uit eigen tuin en veel fietsen dat houdt je dus zichtbaar gezond.
’s Avonds hebben we weer wat te vieren. Of beter gezegd er is wat te belonen. De keuken in appartement drie vordert, het hek is geschilderd en de luiken op de benedenverdieping aan de voorkant staan strak in de lak. Tien klaar, nog maar 38 te gaan. En waar vier je dat? Bij crêperie Le Puits de Sidonie! Het is bovendien alweer onze laatste dag in Frankrijk en een bedankje voor onze meeklussende vriend is ook op zijn plaats. Ik heb een plek gereserveerd want: zaterdagavond, binnen slechts drie tafels en reeds een tractor van buitenlui – die tegelijk ook boer en burger zijn – in ons zicht geparkeerd.
We kiezen de mooie plek achterin, met uitzicht op de achterkant van ons eigen schoolgebouw. De tractor blijkt van een bekende, onze ‘nieuwe buurman’. Hij is aan de pannenkoek samen met een tiener. ‘Zo ben lekker met je opa uit eten?’, spreek ik de jongen aan in mijn beste Frans. De jongen stikt bijna in zijn pannenkoek en hoest zijn mond leeg richting zijn tafelgenoot.
Zonder veel talenkennis weet ik dat ik fout zit. ‘U bent de váder?’ Maar ik heb net uitgerekend dat u minstens 75 bent. Dat u wel oud moést zijn gezien de sluitingsdatum van de school in 1950. En dat Rob en ik vanmiddag nog tegen elkaar zeiden dat u er zo jong uit ziet!’ In mijn blinde paniek weet ik wonderwel Franse volzinnen te componeren. De antwoorden ontgaan me grotendeels. Catherine komt erbij en ze moet vooral hard lachen. ‘Ja vader, je bent ook een oudje’, meen ik dat ze tegen hem zegt. ‘De school is pas in 1985 gesloten hoor’, licht ze toe.
Dit geef hem zomaar een verjongingskuur van 35 jaar. Niks plattelandsleven. Gewoon cola en pannenkoeken. Je m’excuse, je m’excuse, herhaal ik wel tien keer. Maar het zere been is al geraakt.
Bij het afrekenen kletsen we nog wat na met Catherine en ‘een goede vriend’. ‘Was het echt de vader en niet de opa?’ vraag ik, hopende alsnog uit mijn lijden te worden verlost. ‘Ja echt de vader’. ‘Bij de mairie vertelden ze ons dat de school in 1950 is gesloten. Wij weten zo weinig over de school’, geef ik als verklarend excuus. Volgens Catherine moeten er zeker nog wel drie mensen in het dorp wonen die op de school hebben gezeten. Ze vraagt ons even te wachten en ze loopt weg.
Ze komt terug met een vaalgroen dossier tegen haar borst gedrukt. ‘Kijk ik heb hier het werkstuk dat mijn zoon in zijn laatste schooljaar heeft gemaakt over deze regio. Een opsomming van jaartallen, voorzieningen, vakmensen en vuren. Het heeft op zich niet veel waarde, maar het is mij ontzettend dierbaar.’ ‘L’histoire des barbares’ grapt de vriend en haast zich om duidelijk te maken dat het niet gaat over stadse mensen zoals hij.
‘Als je wilt mag je het lenen, dan kun je je er de winter mee vermaken. Maar wel teruggeven hoor!’ ‘Zweer het op de Bijbel’, stelt de vriend voor. Rob kent mij en weet dat dat geen waterdichte garantie oplevert. Ook Catherine lijkt daar wat onzeker over. Dus hint Rob naar de cd die op de balie ligt. ‘Ja’, zegt Catherine, ‘zweer op Miles Davis! Zweer op Miles dat je het teruggeeft’. En dat doe ik.
Het werkstuk is inmiddels gescand en gaat bij ‘de Frankrijkspullen’ voor teruggave. Wel aan denken, op straffe van engelen die mij in het hiernamaals ongenadig in de oren zullen toeteren.